Over de bouwfasering van de Grote of Sint Laurenskerk in Alkmaar bestaan nog meerdere onduidelijkheden. In een poging de globale fasering te verfijnen is dendrochronologisch onderzoek uitgevoerd aan de eiken kapconstructies.
De eerste vermelding van een kleinere kerk op deze plek, waar tevens de eerste nederzetting tot stand kwam, dateert uit de 10e eeuw. Het betrof een houten kerkje op een verhoogde zandrug dat rond de 11e eeuw door brand werd verwoest. Daarna bouwde men op dezelfde plek opnieuw een kerk, die ook door brand werd verwoest. Van deze voorgangers zijn in het verleden bij archeologische opgravingen onder leiding van stadsarcheoloog Peter Bitter restanten van de fundering aangetroffen.
In de 15e eeuw ontstond het plan een grotere kerk te bouwen. De bouw van deze huidige kerk werd gestart in 1470. Ongeveer vijftig jaar later, in 1518, werd de kerk voltooid. Uit de archiefbronnen kwam naar voren dat men is begonnen met bouwen vanaf de westzijde.
Een eerste ronde jaarringenonderzoek is in 2007 uitgevoerd door Dirk Jan de Vries van de RCE in combinatie met het laboratorium van Stichting Ring in Amersfoort. De kapdata van het gebruikte hout bevestigen de ontwikkeling van west naar oost, maar ook van laag naar hoog. Onderdelen van het hoge dak van het schip dateerden 1493, de lage daken van de kooromgang 1498. De hoge daken van de beide transepten dateerden tussen 1502 en 1506. Het hout van het hoge koordak is geveld in 1511 en 1512.
Een tweede ronde dendrochronologisch onderzoek is in 2012 uitgevoerd onder leiding van gemeentelijk bouwhistoricus Carolien Roozendaal door Ralling bouwhistorie en restauratie, waarbij voor de analyse van de houtmonsters gebruik is gemaakt van het laboratorium van G. Preßler in Gersten, Duitsland. Onderzoeksvraag was of de lage daken van de schipzijbeukkapellen inderdaad tot de vroegste fase van ontwikkeling behoorden, zoals uit archiefonderzoek was gebleken. Daarnaast wilde men een vermeende fasering tussen de noord- en zuidzijde onderzocht zien.
Vooruitlopend op de monstername zijn de telmerken aan beide zijden geïnventariseerd. Met uitzondering van enkele kleine verschillen zijn die in overeenstemming met hetgeen H. Janse heeft gepubliceerd in ‘Houten kappen in Nederland, 1000-1940’. De rondgaande wijze van tellen vertoont tussen de kapellen onderling grote overeenkomsten. Het type telmerk is getrokken, zowel recht als gebroken, aangevuld met gehakte aanduidingen per kapel. Hiervoor zijn streepjes, rondjes en maantjes gebruikt. Alleen aan de noordzijde vormen de twee middelste kapellen uitzonderingen; de derde kapel van het westen heeft telmerken met uitsluitend gehakte rondjes en de vierde heeft een onregelmatige telling. Bijzonder is dat op sommige onderdelen oudere getrokken telmerken met visjes zijn aangetroffen (zie veldtekening).
Tijdens de opname is opgevallen dat het hout ook andere sporen van hergebruik vertoont. Zo zijn meerdere pengaten in de huidige spantbenen aangetroffen, opvallend genoeg paarsgewijs vlak boven elkaar. De vondsten hebben (nog) niet geleid tot een reconstructie van de oorspronkelijke jukken. Het hout is mogelijk afkomstig van een tijdelijke overkapping van het schip. Het zal in de toekomst nader worden onderzocht.
Voor zowel de kappen van de noordelijke als de zuidzijde schipzijbeukkapellen komt de kapdatum van rond 1475 naar voren, inderdaad behorend tot de vroegste bouwfase van de huidige kerk (zie rapportages van Preßler). Aan de bouwhistorische context zien we echter dat dit hout in een latere fase op deze plek is hergebruikt. De aangetroffen oude telmerken behoren tot fase 1475, de 'nieuwe' telmerken volgens regelmatig systeem, vermoedelijk tot een fase rond 1500. Het onderzoek heeft uitgewezen dat van een duidelijke oorspronkelijke fasering tussen noord- en zuidzijde geen sprake is.
De resultaten van dit onderzoek zullen te zijner tijd worden opgenomen in een voorgenomen uitgebreid bouwhistorisch onderzoek naar de Grote of Sint Laurenskerk op initiatief van gemeente Alkmaar.